Januari, van sneeuwklokjes en gakkende ganzen
Ook al is de eerste maand van het jaar bij ons de koudste, het kan vriezen en het kan dooien. Misschien is dat wel de reden dat deze maand genoemd is naar de god met de twee gezichten Janus. Volgens de romeinen stond Janus voor het einde en het begin, hij keek terug en vooruit. Het is trouwens niet altijd januari geweest. Die eerste zestig dagen van het jaar verdienden geen eigen naam vond men in het oude Rome. Men sprak van de winter zelfs als de maandloze periode. En dus telde het jaar maar tien maanden. Dat begon met maart en eindigde met de zevende tot en met de tiende maand, oftewel september tot en met december.
Sinds de tachtiger jaren blijft wereldwijd in januari de temperatuur stijgen. Ons land vormt geen uitzondering, onze koudste maand is met een gemiddelde temperatuur van 3,7 graden een kleine twee graden warmer dan voor 25 jaar. Het aantal vorstdagen is gezakt naar 12, en er zijn nog twee ijsdagen waar het kwik niet boven nul komt. Dat heeft invloed op een verminderde vogeltrek vanuit bijvoorbeeld Scandinaviƫ. De neerslag, minder sneeuw en meer regen, neemt toe tot boven de 80 mm. In januari zijn er bij dat alles grotere regionale verschillen, zeeland is vaak mild vergeleken met het noordoosten van het land. De plantengroei reageert op het aantal zonuren dat met 50 % gestegen is (nu gemiddeld 69, iets meer dan twee uur per dag).
Of dat ook geldt voor het sneeuwklokje is onduidelijk, onze meest bekendste winterbloeier was er altijd al vroeg bij. Er zijn veel meer stugge winterbloeiers als winterbes, winterviooltje, winterakoniet en winterheide. Vaak zijn het wat kleinere maar daarom niet meer interessante planten als vogelmuur, vroegeling, straatgras, herderstasje, madeliefje, kleine veldkers en klein kruiskruid. Maar ook hoge opgroeiende soorten als duizendblad, witte en blauwe dovenetel, gewone melkdistel en tuinwolfsmelk kunnen tegenwoordig in januari al bloeien, net zoals hazelaar en els. En ook typische februari soorten als scherpe boterbloem, paardenbloem, klein hoefblad, lenteklokje en speenkruid kunnen al opduiken. Of dat toch met de toegenomen zonneschijn te maken heeft?
Actief, maar qua zang toch vaak erg rustig, zijn onze tuinvogels in januari. Al vele jaren wordt er in januari een tuinvogeltelling gehouden, met in de top tien een redelijk vast gezelschap van huismus, kool- en pimpelmees, merel, kauw en ekster, merel, roodborst, vink en houtduif. Er wisselt wel eens wat, een tijd ging het de merels niet goed, en de spreeuw heeft het de laatste jaren moeilijk. En verder hangt het natuurlijk altijd van de omgeving af. Op zich doen boomklever en kruiper, grote bonte en groene specht, heggemus, staartmees, zanglijster, groenling en winterkoning het ook goed, en komen vaak genoeg zwarte kraaien, kokmeeuwen, ijsvogels, blauwe reigers, buizerds, aalscholvers en wilde eenden overvliegen. Speciaal zijn de invasievogels, hun komst hangt vaak samen met kou in het noorden. Dan zijn er ineens kepen en klapeksters, sijzen en pestvogels, koperwieken en kramsvogels. Het opvallendst zijn vaak de groepen ganzen die opgewonden snaterend op zoek zijn naar goede foerageer- of overnachtingsplekken.
De grootste aantallen zijn de gak-gakkende grauwe ganzen, inmiddels broedvogel maar met de overwinteraars loopt het aantal op tot honderdduizenden. Goede tweede qua omvang zijn de kolganzen, iets kleiner en iets muzikaler, en dan volgen de rotganzen (relatief klein, zwart met witte staart; geluid, hoe kan het ook anders rrot-rrot) en de brandganzen (witte kop, zwarte hals, schel en wat opgewonden geluid), de laatste soorten kampioen lange afstand trekkers. En andere dieren? Voor insecten is januari te koud. Zoogdieren zijn net zo makkelijk of moeilijk te zien als in andere maanden. Behalve als er sneeuwgevallen is en die net aan het wegsmelten is, dan zie je aan de loopgangen pas hoeveel woelmuizen er in ons land zijn.
Elke maand een nieuw verhaal over de natuur in die maand. aan het eind van de jaar komt ons wandeldagboek uit bestel hem nu bij